Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA8849

Datum uitspraak2007-07-05
Datum gepubliceerd2007-07-05
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers01/889034-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Gevangenisstraf van 22 maanden met aftrek voorarrest voor diefstallen met braak en deelname criminele organisatie. Verwerping niet-ontvankelijkheidsverweer. Geen stigmatiserend optreden door de officier van justitie tijdens zijn requisitoir ten opzichte van Marokkanen.


Uitspraak

verkort vonnis RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH Sector Strafrecht Parketnummer: 01/889034-05 Datum uitspraak: 05 juli 2007 Verkort vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen [verdachte]] [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981 wonende te [adres] thans gedetineerd te: PI Utrecht - HvB locatie Nieuwegein. Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18, 19 en 21 juni 2007. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht. De tenlastelegging. De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 mei 2007. Aan verdachte is tenlastegelegd dat: 1. hij op of omstreeks 27 april 2006 te Sliedrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een personenauto (Fiat Punto) heeft weggenomen een jas en/of een portemonnaie en/of een rijbewijs (nr. rijbewijs) en/of een creditcard (ABN-Amro, banknr. (banknummer)) en/of een europas (ABN-Amro, banknr. (banknummer)) en/of een spaarbankpas (ABN-Amro, banknr. (banknummer)) en/of een identiteitspas (nr. ID) en/of een zonnebril (merk Esprit) en/of vijf, in elk geval een of meerdere cd('s), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door middel van braak, verbreking en / of inklimming door het slot van het linkerportier van voornoemde personenauto te forceren (art. 311 lid 1 sub 5 Wetboek van strafrecht); 2. hij op of omstreeks 27 april 2006 te Sliedrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een personenauto (Fiat Punto), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot die personenauto te verschaffen en/of die/dat weg te nemen personenauto onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, een portierslot en/of het contactslot van die personenauto heeft/hebben geforceerd en/of de bedrading van het contact van die personenauto heeft/hebben losgetrokken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid (art. 311 lid 1 sub 5 jo. 45 Wetboek van strafrecht); 3. hij in of omstreeks de periode van 27 april 2006 tot en met 28 april 2006, te Sliedrecht en/of te Amsterdam, meermalen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen - 250 euro, op of omstreeks 27 april 2006 om ongeveer 23.47 uur te Sliedrecht en/of - 250 euro, op of omstreeks 28 april 2006 om ongeveer 6.33 uur te Amsterdam en/of - 100 euro, op of omstreeks 28 april 2006 om ongeveer 6.34 uur te Amsterdam en/of - 200 euro, op of omstreeks 28 april 2006 om ongeveer 6.44 uur te Amsterdam en/of - 100 euro, op of omstreeks 28 april 2006 om ongeveer 6.45 uur te Amsterdam, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en/of die/dat weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van een valse sleutel, (een) door misdrijf verkregen creditcard(s) en/of (euro)bankpas(sen), te weten door - op of omstreeks 27 april 2006 te Sliedrecht een door misdrijf verkregen creditcard en/of (euro)bankpas(sen) in te voeren in de geldautomaat van de ABN-Amro bank aan het Burgemeester Winklerplein en/of door (vervolgens) een code in te toetsen en/of - op of omstreeks 28 april 2006 om omstreeks 6.33 uur te Amsterdam een door misdrijf verkregen creditcard en/of (euro)bankpas(sen) in te voeren in de geldautomaat van de Postbank aan de Insulindeweg en/of door (vervolgens) een code in te toetsen en/of - op of omstreeks 28 april 2006 om omstreeks 6.34 uur te Amsterdam een door misdrijf verkregen creditcard en/of (euro)bankpas(sen) in te voeren in de geldautomaat van de Postbank aan de Insulindeweg en/of door (vervolgens) een code in te toetsen en/of - op of omstreeks 28 april 2006 om omstreeks 6.44 uur te Amsterdam een door misdrijf verkregen creditcard en/of (euro)bankpas(sen) in te voeren in de geldautomaat van de ABN-Amro bank aan de Oostelijke Handelskade en/of door (vervolgens) een code in te toetsen en/of - op of omstreeks 28 april 2006 om omstreeks 6.45 uur te Amsterdam een door misdrijf verkregen creditcard en/of (euro)bankpas(sen) in te voeren in de geldautomaat van de ING bank aan de Oostelijke Handelskade en/of door (vervolgens) een code in te toetsen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid (art. 311 lid 1 sub 5 jo. 45 Wetboek van strafrecht); 4. hij in of omstreeks de periode van 1 september 2004 tot en met 26 september 2006 te Schijndel, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch en/of te Amsterdam, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke bestond uit een samenwerkingsverband van hem, verdachte, en/of een of meer andere natuurlijke personen, te weten [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] en/of een of meer ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het overtreden van artikel 312 Wetboek van Strafrecht en/of artikel 317 Wetboek van Strafrecht en/of artikel 311 Wetboek van Strafrecht en/of artikel 416 Wetboek van strafrecht en/of artikel 46 Wetboek van Strafrecht en/of een of meer andere misdrijven (artikel 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht). Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad. De geldigheid van de dagvaarding. De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen. De bevoegdheid van de rechtbank. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen. De ontvankelijkheid van de officier van justitie. De raadsman stelt dat hij uit het requisitoir van de officier van justitie begrijpt dat de officier van justitie van oordeel is dat verdachte en de medeverdachten crimineel zijn omdat ze Marokkaan zijn. Hierdoor is er volgens de raadsman sprake van stigmatisering. Het openbaar ministerie zou daarom volgens de raadsman niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. De raadsman verwijst hiervoor nog naar een hem bekende Roma-zaak. In die zaak is het openbaar ministerie ook niet-ontvankelijk verklaard omdat een officier van justitie had gezegd dat alle Roma-zigeuners crimineel zijn. De rechtbank overweegt hierover het navolgende. De officier van justitie heeft in zijn requisitoir enkel gesproken over de werkwijze van een tamelijk omvangrijke groep van in Amsterdam woonachtige verdachten van Marokkaanse afkomst. De rechtbank heeft de officier van justitie niet horen zeggen dat verdachte en de medeverdachten crimineel zijn omdat ze van Marokkaanse afkomst zijn. De rechtbank kan dit ook niet uit de door officier van justitie gebezigde woorden afleiden. Nu de raadsman zijn verweer op geen enkele wijze heeft onderbouwd en de rechtbank ook op andere wijze niet is gebleken van stigmatiserend optreden door de officier van justitie ten opzichte van Marokkanen, verwerpt de rechtbank dit verweer van de raadsman. De raadsman stelt dat nu verdachte op 8 maart 2007 door de meervoudige strafkamer van de rechtbank te Dordrecht onder andere is veroordeeld voor een overval te Sliedrecht op 9 juni 2006, er sprake is van majoreren door het openbaar minsterie. De in de onderhavige dagvaarding tenlastegelegde feiten dateren van voor 8 maart 2007. Dat betekent dat deze feiten gelijktijdig met de overval in Sliedrecht door de rechtbank te Dordrecht hadden moeten worden behandeld. Door dit na te laten is er sprake van een grove verwaarlozing van de rechten van verdachte. Het openbaar ministerie zou daarom volgens de raadsman niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. De rechtbank overweegt het navolgende. Er is geen rechtsregel die zich tegen deze wijze van handelen van het openbaar ministerie verzet. Immers door het toepassen van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht kan de rechtbank bij een veroordeling rekening houden met een eerdere veroordeling indien het te berechten feit heeft plaatsgevonden voorafgaande aan die eerdere veroordeling. Verder kan conform het bepaalde in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht niemand andermaal worden vervolgd wegens een feit waarover onherroepelijk is beslist. In casu doet zich deze situatie naar het oordeel van de rechtbank niet voor. Gelet op het vorenstaande treft het verweer van de raadsman geen doel omdat het geen steun vindt in het recht. De rechtbank verwerpt daarom dit verweer van de raadsman. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Schorsing der vervolging. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. Overweging m.b.t. de bewezenverklaring. (m.b.t. het onder 4 tenlastegelegde; art. 140 Sr) De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich gedurende een periode van enkele jaren binnen een georganiseerd samenwerkingsverband op grote schaal bezig heeft gehouden met het (pogen tot het) overvallen van banken en/of daartoe voorbereidingshandelingen heeft getroffen. Verdachte maakte deel uit van dit samenwerkingsverband waarvan de handelwijze als volgt kan worden aangeduid. Vanuit de dadergroep werden blijkens het strafdossier door verdachte, al dan niet in samenwerking met zijn medeverdachten, voorverkenningen gedaan in de nabijheid van banken die later werden overvallen of waarbij gepoogd werd die banken te overvallen. Binnen de dadergroep werd samengewerkt bij het verwerven van mokers die later gebruikt werden bij het inslaan van ruiten bij te overvallen banken. De dadergroep werkte samen bij het stelen van de bromfietsen/scooters en auto’s die werden gebruikt als vluchtmiddel. Uit het strafdossier waarin zich vele observatiegegevens en afgeluisterde gesprekken bevinden, is naar het oordeel van de rechtbank gebleken dat de dadergroep in een vrij vaste samenstelling en volgens een min of meer vaste werkwijze is opgetreden, welke werkwijze als volgt kan worden omschreven. Door de dadergroep werden meerdere voorverkenningen uitgevoerd van de te overvallen bank en van de vluchtwegen.1 In een aantal gevallen werden takjes of propjes geplaatst voor het bepalen van het tijdstip van het arriveren van het geldtransport2. Er werden in dezelfde winkel in Amsterdam mokers gekocht die gebruikt werden voor het inslaan van ruiten van de te overvallen bank3. Bromfietsen/scooters werden gestolen in Amsterdam 4en in de nacht voor de overval werden een bromfiets/scooter en een moker onder een afdekzeil in de buurt van de te overvallen bank gestald.5 Op de dag van de overval kwamen twee leden van de dadergroep in donkere kleding met die bromfiets/scooter naar de bank rijden en bij de bank aangekomen sloeg een van de daders met de moker de ruiten van de bank stuk of poogde dat te doen om aldus bij de kluis van de bank te geraken6. Na de (poging tot een) overval lieten de twee daders van de dadergroep de gebruikte moker achter op de plaats van het delict en reden vervolgens met de gestolen bromfiets/scooter weg, lieten deze bromfiets/scooter op korte afstand van de bank achter en vluchtten verder in een gereedstaande auto die ook gestolen was in Amsterdam.7 Tijdens het plegen van het misdrijf werden tussen de leden van de dadergroep geen telefonische gesprekken gevoerd. Er is sprake geweest van een zekere mate van taakverdeling binnen de dadergroep waarbij een aantal deelnemers meerdere taken verrichtte en waarbij het voor alle deelnemers volstrekt helder was wat men ging doen. Een aantal leden van de dadergroep verdachte en [medeverdachte 1] en in enkele gevallen medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] verkenden de te overvallen banken en de vluchtwegen door met een auto rond te rijden in de nabijheid van de betreffende bank. Anderen [medeverdachte 3] [medeverdachte 5] [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] waren belast met het kopen van de mokers bij een vast adres in Amsterdam en met het stelen van (vlucht) bromfietsen/scooters en auto’s. Vervolgens werden de overvallen door leden van de dadergroep, gekleed in donkere kleding en zoveel mogelijk onherkenbaar, uitgevoerd. Daarbij overweegt de rechtbank dat in ieder geval duidelijk is geworden dat [medeverdachte 1] samen met verdachte die hij van huis ophaalde, vele voorverkenningen organiseerde door met zijn auto rond te rijden in de nabijheid van de te overvallen bank om deze bank en vluchtwegen te observeren. Doordat het voor de leden van de dadergroep duidelijk was hoe de taken verdeeld waren, was een strakke hiërarchie niet nodig en behoefde de organisatiegraad niet hoog te zijn. Gelet op de mate van taakverdeling tussen de leden van de dadergroep is er naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest van een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. Uit het strafdossier blijkt dat de deelnemers van de organisatie op een af andere manier betrokken zijn geweest bij een groot aantal bankovervallen of pogingen dan wel voorbereidingen daartoe. De deelnemer behoeft volgens vaste jurisprudentie niet zelf te hebben meegewerkt aan een concreet misdrijf; het verlenen van ondersteuning is reeds voldoende. Mede gelet op het feit dat de onderlinge taakverdeling gericht was op het plegen van misdrijven, is de rechtbank van oordeel dat binnen deze organisatie gehandeld werd met het oogmerk het plegen van delicten. De rechtbank is van oordeel dat de organisatie tevens een duurzaam karakter had nu de dadergroep gedurende een periode van ongeveer twee jaar bezig is geweest met het plegen van genoemde delicten. Nu verdachte in feitelijke zin heeft deelgenomen aan dit gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband dat tot oogmerk had het plegen van misdrijven is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het deelnemen aan een criminele organisatie. De bewezenverklaring. De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte: 1. op 27 april 2006 te Sliedrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een personenauto (Fiat Punto) heeft weggenomen een creditcard (ABN-Amro, banknr. (banknummer) en een spaarbankpas (ABN-Amro, banknr. (banknummer)), toebehorende aan [slachtoffer] waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak, door het slot van het linkerportier van voornoemde personenauto te forceren; 2. op 27 april 2006 te Sliedrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een personenauto (Fiat Punto), toebehorende aan [slachtoffer] en die weg te nemen personenauto onder zijn bereik te brengen door middel van braak, een portierslot en het contactslot van die personenauto heeft geforceerd en de bedrading van het contact van die personenauto heeft losgetrokken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 3. in de periode van 27 april 2006 tot en met 28 april 2006, te Sliedrecht en te Amsterdam, meermalen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen - 250 euro, op of omstreeks 27 april 2006 om ongeveer 23.47 uur te Sliedrecht en - 250 euro, op of omstreeks 28 april 2006 om ongeveer 6.33 uur te Amsterdam en - 100 euro, op of omstreeks 28 april 2006 om ongeveer 6.34 uur te Amsterdam en - 200 euro, op of omstreeks 28 april 2006 om ongeveer 6.44 uur te Amsterdam en - 100 euro, op of omstreeks 28 april 2006 om ongeveer 6.45 uur te Amsterdam, toebehorende aan [slachtoffer] en die weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik te brengen door middel van een valse sleutel, een door misdrijf verkregen creditcard en/of (euro)bankpas, te weten door - op of omstreeks 27 april 2006 te Sliedrecht een door misdrijf verkregen creditcard en/of (euro)bankpas in te voeren in de geldautomaat van de ABN-Amro bank aan het Burgemeester Winklerplein en door (vervolgens) een code in te toetsen en - op 28 april 2006 om omstreeks 6.33 uur te Amsterdam een door misdrijf verkregen creditcard en/of (euro)bankpas in te voeren in de geldautomaat van de Postbank aan de Insulindeweg en door (vervolgens) een code in te toetsen en - op 28 april 2006 om omstreeks 6.34 uur te Amsterdam een door misdrijf verkregen creditcard en/of (euro)bankpas in te voeren in de geldautomaat van de Postbank aan de Insulindeweg en door (vervolgens) een code in te toetsen en - op 28 april 2006 om omstreeks 6.44 uur te Amsterdam een door misdrijf verkregen creditcard en/of (euro)bankpas in te voeren in de geldautomaat van de ABN-Amro bank aan de Oostelijke Handelskade en door (vervolgens) een code in te toetsen en - op 28 april 2006 om omstreeks 6.45 uur te Amsterdam een door misdrijf verkregen creditcard en/of (euro)bankpas in te voeren in de geldautomaat van de ING bank aan de Oostelijke Handelskade en door (vervolgens) een code in te toetsen terwijl telkens de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 4. in de periode van 1 september 2004 tot en met 26 september in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, welke bestond uit een samenwerkingsverband van hem, verdachte, en andere natuurlijke personen, te weten [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en/of een of meer ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het overtreden van artikel 312 Wetboek van Strafrecht en artikel 311 Wetboek van Strafrecht en artikel 416 Wetboek van Strafrecht en/of artikel 46 Wetboek van Strafrecht en/of een of meer andere misdrijven. De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. De kwalificatie. Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. De strafbaarheid. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard. Toepasselijke wetsartikelen. De beslissing is gegrond op de artikelen: Wetboek van Strafrecht art. 10, 45, 57, 63, 140, 310, 311. DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID De eis van de officier van justitie. (voor feit 1, 2, 3 en 4:) - een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar en zes maanden. De op te leggen straf. Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dienen te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op: a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden ten bezware van verdachte: - de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; - verdachte werd terzake van strafbare feiten soortgelijk aan de door hem gepleegde feiten blijkens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister reeds eerder tot gevangenisstraf veroordeeld; - verdachte heeft de door hem gepleegde strafbare feiten begaan na een lange periode van voorbereiding en heeft er dus goed over kunnen nadenken; - verdachte heeft bij het plegen van de feiten gehandeld uit puur winstbejag en heeft zich niets aangetrokken van de belangen van de benadeelden. De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden. DE UITSPRAAK De rechtbank: Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven: T.a.v. feit 1: diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak T.a.v. feit 2: poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak T.a.v. feit 3: poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd T.a.v. feit 4: deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. BESLISSING: T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3, feit 4: Gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden. Dit vonnis is gewezen door: mr. J.W.H. Renneberg, voorzitter, mr. C.B.M. Bruens en mr. C.F.E. van Olden-Smit, leden, in tegenwoordigheid van G.G. Dirks, griffier, en is uitgesproken op 5 juli 2007. 1 zaak 1 (Schijndel) , zaak 3 (Wageningen), zaak 4 (CBR-Rotterdam), zaak 9 (Geleen), zaak 10 (Almere), zaak 11 (Wezep), zaak 14 (Zaandam), zaak 18 (Lelystad), zaak 19 (Boxtel), zaak 20 (Voorburg) en zaak 25 (Sliedrecht). 2 Zaak 1 (Schijndel) en zaak 15 (Barneveld) 3 Zaak 2 (Zevenbergen), zaak 3 (Wageningen), zaak 9 (Geleen), zaak 20 (Voorburg) en zaak 24 (Reuver). 4 Zaak 1 (Schijndel), zaak 2 (Zevenbergen), zaak 9 (Geleen), zaak 11 (Wezep), zaak 13 (Papendrecht), zaak 14 (Zaandam), zaak 16 (ABN-Rotterdam), zaak 17 (Berkel en Rodenrijs), zaak 19 (Boxtel), zaak 20 (Voorburg), zaak 25 (Sliedrecht) en zaak 26 (Rijen) 5 Zaak 2 (Zevenbergen), zaak 9 (Geleen), zaak 11 (Wezep), zaak 14 (Zaandam), zaak 18 (Lelystad), zaak 19 (Boxtel), zaak 20 (Voorburg), zaak 25 (Sliedrecht) en zaak 26 (Rijen) 6 Zaak 2 (Zevenbergen), zaak 3 (Wageningen), zaak 4 (CBR-Rotterdam), zaak 9 (Geleen), zaak 11 (Wezep), zaak 12 (Wateringen), zaak 13 (Papendrecht), zaak 14 (Zaandam), zaak 16 (ABN-Rotterdam), zaak 17 (Berkel en Rodenrijs), zaak 18 (Lelystad), zaak 20 (Voorburg), zaak 24 (Reuver), zaak 25 (Sliedrecht) en zaak 26 (Rijen). 7 Zaak 2 (Zevenbergen), zaak 3 (Wageningen), zaak 9 (Geleen), zaak 11 (Wezep), zaak 12 (Wateringen), zaak 13 (Papendrecht), zaak 14 (Zaandam), zaak 16 (ABN-Rotterdam), zaak 17 (Berkel en Rodenrijs), zaak 19 (Boxtel), zaak 20 (Voorburg), zaak 24 (Reuver), zaak 25 (Sliedrecht) en zaak 26 (Rijen).